Het begon 200 jaar geleden allemaal met het badhuis van Jacob Pronk. Scheveningen omarmde de moderniteiten van het toerisme en wist stormen en bouwwoede te overleven. Tegenwoordig is het een Europese badplaats voor all seasons en all weather.
De Scheveningse ondernemer Jacob Pronk bouwde in 1818 een badhuisje op het hoge duin ten noorden van het dorp. Dat getuigde van visie, passend in de turbulente veranderingen van die tijd. De Franse bezetter was verslagen en Nederland werd een eenheidsstaat onder Koning Willem I. De koning koos het kleine Den Haag als residentie, uitgerekend vanwege de vele locatievoordelen, nabij bos, zee en duinen. Het kersverse koninkrijk wilde vooruitkomen en de economie stimuleren. Bevrijd van betutteling door de Fransen stak een optimistische liberale tijdgeest op. Het initiatief van Pronk kreeg dan ook meteen navolging. Het stadsbestuur zag voor Scheveningen een toekomst als aantrekkelijke badplaats.
Commercieel succes
De eerste badgasten moesten voor onderdompeling in zeewater genoegen nemen met een paar kuipen. Maar al gauw kwamen er badkoetsjes om de mensen naar de branding te brengen. De plek hiervoor, een halve kilometer ten noorden van het dorp, was goed gekozen, omdat men er niet voor het oog van vreemden halfnaakt de zee in hoefde lopen. Bomschuiten lagen hier niet en er was goed toezicht te houden op het zwemmen. Tegelijkertijd betekende het verplichte gebruik van de koets dat chic en sjofel van elkaar gescheiden werden. Dat was nodig in deze tijd van standsverschillen. Wie zich de koets niet kon veroorloven, moest ten zuiden van het dorp zelf de zee in lopen; zo waren de voorschriften. Na het eerste commerciële succes nam in de loop van de 19de eeuw de ontwikkeling van de badplaats een grote vlucht.
Het stadsbestuur kocht in 1828 het badhuis van Pronk en bouwde er zelf het nieuwe Stedelijk Badhuis naast. Pronks badhuis moest vervolgens in 1856 plaats maken voor het eerste echte kuurhotel: Hotel Garni. Dit werd in 1885 vervangen door het Kurhaus. Dat brandde al na een jaar af en werd schielijk weer opgebouwd. Met concertzaal, casino, 120 kamers en twee restaurants. Ook werden er speciale attracties gebouwd, zoals een wandelpier en een circus. Zo breidden zich de accommodaties voor het toerisme verder uit, nu vooral door particuliere investeringen. Van medische onderdompeling en ontspanning verschoof de aandacht naar amusement en een culturele belevenis van niveau. Minder zeebad dus en meer theater en uitgaansgelegenheden.
Luxe en lokale cultuur
Al met al leidde dit tot een bouwmassa die alles overvleugelde. Het dorp profiteerde wel, maar bleef toch achter. Voordeel was dat het historische karakter daardoor in tact bleef, in al zijn schilderachtigheid. Verder lezen? Klik dan hier en lees gratis verder op pagina 12 & 13 van LEVEN! Magazine.
Tekst Elsbeth Van Hijlckama Vlieg
Fotografie Haags Gemeentearchief, P Vrienden Van Den Haag Eter Van Oosterhout, Den Haag Marketing